968-1280 Elten

In 967 was het graaf Wichman van Hamaland (circa 930-973) duidelijk. Zijn ziekelijke zoontje zou hem niet opvolgen. Zijn ene getrouwde dochter Adela (circa 952-na 1021) had wel aspiraties, maar Wichman wilde voorkomen dat zijn bezittingen via huwelijken in handen van andere families zouden komen. Daarom stichtte hij een nonnenklooster te Hoog-Elten, waaraan hij een groot deel van zijn goederen schonk. Zijn andere dochter Liutgard (ca 955-996) stelde hij aan als abdis. In 973 stierf Wichman jr. en in hetzelfde jaar verleende de keizer Elten bescherming.

Jan van Goyen (1596-1656, manier van), Gezicht op de Rijn en de Elterberg, na 1645.


Het ging Wichman niet alleen om het doorgeven van zijn rijkdommen. De schenkingen werden gedaan ‘omwille van het zielenheil’. Zowel Wichman als zijn familieleden zouden door de giften rechtstreeks in de hemel belanden. De tuin van het klooster deed dienst als begraafplaats en, niet onbelangrijk, vrouwelijke familieleden die niet aan de man konden komen, kwamen in Elten terecht om daar een aan God gewijd leven te lijden.
Echter Liutgard en Adela zouden zich na de dood van hun vader verliezen in een ordinaire ruzie over de erfenis. Adela had met lede ogen moeten toezien hoe het grootste deel van het familiebezit bij Elten was terechtgekomen. Bovendien aasde zij op het gravenambt. Een vrouw in die tijd maakte weinig kans. Adela trouwde daarom met de lokale roofridder Balderik. Het gelegenheidshuwelijk was bedoeld om het machtscomplex van Wichman over te nemen. Daarna werd de strijd aangegaan met Liutgard, want in haar klooster bevond zich de grootste schat. Na veel gekrakeel en een moord hier en een vergiftiging daar, werd besloten tot een boedelscheiding. Vrijwel alle familiebezittingen werden verdeeld tussen Elten en Adela en Balderik, behoudens de leengoederen.

Nardinclant
Een van die leengoederen was Nardinclant, de oude naam van Gooiland. Het lag tussen de rivieren de Eem en de Vecht en grensde zuidelijk aan het Sticht Utrecht. In het noordwesten werd het graafschap Holland aangetikt, in het oosten liep het over in de Utrechtse heuvelrug. Er waren vijf dorpen: Hilversum, Bussum, Laren, Blaricum en Huizen. En een wat grotere nederzetting, Oud-Naarden.
Door de schenking werden de Gooiers horig aan Elten, dat wil zeggen, ze behoorden tot de abdis en mochten onder geen beding het Nardinclant verlaten. Om ervan verzekerd te zijn dat haar nieuwe arbeiders de landbouwgronden goed zouden exploiteren, schonk ze hen gebruiksrechten op ongecultiveerde gemeenschappelijke gronden: niet ingezaaide weilanden of meenten, bossen, heidevelden, moerassige venen, maat- of hooilanden, en open jacht­percelen of waranden.
De heiden dienden voornamelijk voor de schapenteelt, maar er werden ook plaggen gestoken voor de mest­bereiding. Op de weidegronden kon het vee grazen en uit de bossen werd hout gehaald. Ook konden de varkens daar ‘eikelen’ of akeren. De venen leverden turf, op de waranden joeg men op konijnen en hazen en op zandige drassige vlaktes werden sprokkelhout en biezen verzameld. Het gebruik van de gemene gronden was wel naar rato: hoe meer akkerland er werd verbouwd, des te meer gebruiksrechten.

Onvrij werd vrij
Langzaamaan gingen de Gooise boeren hun onvrije lasten als vrije lusten beschouwen en gaven ze deze door aan hun mannelijke kroost. Daar trad Elten niet echt tegen op, want de exploitatie moest doorgaan. Zolang er maar landbouw bedreven werd en de belastingen op tijd binnenkwamen, was er weinig aan de hand. Veel erger was dat de rentmeesters zich bijkans gedroegen als eigenaren van het Nardinclant en inkomsten voor zichzelf hielden. Dit leidde in 1280 tot een belangrijke gebeurtenis.

Anoniem, De Ronde Kaart van Gooiland, circa 1520. Deze vermoedelijk oudste kaart van het Gooi verbeeldt alle Gooise nederzettingen als typische esdorpen; de bebouwing staat te midden van akkers, heidevelden, weilanden en venen – zie de turfstapels tussen Hilversum en Loosdrecht. Omdat de kaart ook grote delen van Eemland, de Vechtstreek en het Sticht beslaat, is het een fraaie weerspiegeling van het oorspronkelijke Nardinclant.